Gepubliceerd in 1991
Uitgeverij de Prom, Baarn
ISBN 906801272X
Emily Dickinson-experts in Amerika zijn er van overtuigd dat zij tijdens
haar leven (1830-1886) ongeveer 10.000 brieven moet hebben geschreven.
Slechts iets meer dan een tiende daarvan is gespaard gebleven.
Zij behield van de meeste brieven een kopie, veelal in de vorm van een
kladbrief. Zoals bekend schreef zij 1775 gedichten, die alle bewaard zijn
gebleven. De gedichten had zij in bundeltjes aaneengenaaid en zij borg
deze bundeltjes samen met haar correspondentie op in een ladenkastje in
haar kamer.
Direct na haar dood vernietigde haar zuster Lavinia de gehele correspondentie.
De gedichten liet zij ongemoeid.
Enkele jaren later werd door Mabel Loomes Todd (schrijfster) en Thomas
Wentworth Higginson (hoofdredacteur van The Atlantic Monthly) een eerste
poëziebundel samengesteld met ongeveer honderd gedichten. Tot ieders
verbazing - behalve die van Lavinia, overtuigd als zij was van Emily’s
genialiteit - werd deze bundel een onmiddellijk succes.
Een tweede bundel volgde en een derde. Door de belangstelling voor de
indringende poëzie - die voor het eerst werd onderkend - begon men
toen al de verloren geraakte correspondentie te betreuren. Er werd een
speurtocht ingezet om de brieven van Emily Dickinson terug te halen van
de respectievelijke ontvangers. In de loop der jaren is men er in geslaagd
1049 brieven te traceren. Een aantal van deze brieven is onvolledig. In
sommige brieven zijn doorhalingen aangebracht, naar alle waarschijnlijkheid
door een derde. Het is bekend dat Emily Dickinson zelf nooit een brief
verzond met verbeteringen of
doorhalingen. Haar brieven zagen er gaaf en verzorgd uit.
Andere teruggekomen brieven waren zo beschadigd (soms door het opvouwen)
dat de tekst niet meer duidelijk te lezen is.
Kortom, een verantwoorde selectie maken uit 1049 resterende brieven, is
een hachelijke opgaaf.
Over de keuze van de brieven werd voortdurend overleg gepleegd met de
actrice Anne-Marie Heyligers. Zij speelde indertijd het toneelwerk Emily,
een compilatie van brieven en gedichten van Emily Dickinson. Anne-Marie
Heyligers hoopt op basis van deze bundel weer een toneelprogramma te creëren.
Het was ons uitgangspunt een boekje samen te stellen waarin Emily Dickinson
— hoe summier ook — met haar eigen woorden een portret — een zelfportret
— zou schetsen.
Er zijn veel onbeantwoorde vragen over het leven van Emily Dickinson.
Eén van de vele raadselen is het feit dat Lavinia de gehele correspondentie
van haar zuster heeft vernietigd. Mijn hypothese (waarover ik een lezing
gaf in theater de
Balie, 1988) is het Gezinsgeheim. Dit gezinsgeheim zou een verklarend
licht kunnen werpen op een groot deel van de geheimzinnigheid; de vaak
genoemde ‘mythe’. Professor David Porter (Professor of English, University
of
Massachusetts, Amherst), een Emily Dickinson-expert bij uitstek, die ik
hierover raadpleegde, staat zeer positief ten opzichte van de door mij
ingebrachte hypothese.
Welke redenen kan Lavinia gehad hebben om de persoonlijke correspondentie
— onmiddellijk na de dood van Emily — te vernietigen? En dat in een eeuw
waarin het geschreven woord en brieven als zeer hoog goed werden beschouwd.
Communicatie ging in die jaren hoofdzakelijk per brief en het was gebruik
deze brieven te bewaren. Niet te vernietigen! Wat dreef Lavinia tot deze
hoogst zonderlinge handeling?
Had Lavinia iets te verbergen? Had het gezin iets te verbergen?
Ja, naar alle waarschijnlijkheid had zij iets te verbergen en draait het
allemaal om een GEZINSGEHEIM. Wij gaan ervan uit dat tijdens het leven
van Emily Dickinson en ook na haar dood dit gezinsgeheim een grote rol
speelde. (Een gezinsgeheim is een geheim dat binnen een gezin wordt bewaard;
een geheim dat tot geen prijs naar buiten mag treden en dat men op alle
mogelijke wijzen tracht te bewaken.)
Er hing en hangt nog steeds een raadselachtige en geheimzinnige sluier
over haar leven. Waarom werd Emily Dickinson een ‘kluizenaar’? Waarom
is zij een ‘mythe’? Waarom werd zij ook tijdens haar leven al een mythe
genoemd? Tot nu toe onbeantwoorde vragen.
In het voorjaarsnummer 1990 van The Psychoanalystic Review (vol. 77,
no. 1) stelt Simon A. Gronick nog steeds de vraag: What was ‘wrong’ with
Emily Dickinson? Het is wel bevreemdend dat men meer dan honderd jaar
na haar dood en, bovendien, na zoveel ‘standaardwerken’ over haar leven,
nog steeds in het duister tast.
Haar vroege jeugd lijkt normaal. Zij was een vrolijk, intelligent kind
dat plezier had in leren en lezen, in tuinieren en
pianospelen. Ze was dol op dansavondjes, sociale manifestaties en familiebijeenkomsten.
Kortom, zij was een heel normaal meisje.
Tegen haar twintigste jaar begon zij zich geleidelijk aan terug te trekken
uit de samenleving. Pas tegen haar veertigste werd zij een ‘geheimzinnige
vrouw’, een ‘mythe’, een kluizenaar.
Experts en literaire roddelverhalen hebben lange tijd haar excentriciteit
toegeschreven aan een reeks van mogelijkheden: een overheersende vader,
een onbeantwoorde liefde of steeds slechter wordende ogen. In de laatste
decennia werd daar nog aan toegevoegd dat zij een mannenhaatster, lesbisch,
of een van de allereerste feministen zou zijn. Geen van deze ‘redenen’
echter verklaart waarom zij zich in latere jaren in het wit kleedde, of
waarom zij altijd een boeketje bloemen bij zich droeg en zeker niet waarom
zij zich — als een kluizenaar — terugtrok in haar ouderlijk huis.
En hier begint het gezinsgeheim.
Emily Dickinson leed aan nefritis, een nierziekte. Deze ziekte (Bright’s
Disease) staat als doodsoorzaak genoteerd in haar overlijdensakte. Deze
nierziekte kan vandaag misschien niet werkelijk genezen worden, doch wel
behandeld (dialyse, niertransplantatie). In de eerste helft van de vorige
eeuw echter bestond hiervoor nog geen enkele remedie. Dr. Richard Bright,
die in 1827 het eerst gewag maakte van deze ziekte, vermeldt als symptomen:
hoofdpijnen, steeds erger wordende uitscheiding van urine, vaak gepaard
met een lucht van ammonia, pijnen in de onderbuik en een opgeblazen droge
huid in gezicht en handen.
Dr. Joseph Edwards publiceerde in 1881 een artikel waarin hij patiënten
die aan deze ziekte lijden, voorschrijft zich te
kleden in wit katoen. Wit katoen zou hygiënisch en praktisch zijn
voor het koken en bleken van de grote was, zoals gebruikelijk in die dagen.
Het met zich meedragen van bloemen, waar de weinigen die haar mochten
ontmoeten - en dan nog binnenshuis! - altijd op terugkomen, moet zeker
de functie hebben gehad van onze twintigste-eeuwse deodorant.
Wanneer men lijdt aan nefritis, met alle symptomen vandien, kan men zich
niet ver van huis begeven. Zeker niet in de eerste helft van de vorige
eeuw. De lichamelijke ongemakken bemoeilijken dit; de perkamentachtige
huid op gezicht en handen weerhoudt een patiënt — in dit geval een
jonge vrouw — ervan zich in het openbaar te vertonen.
Daar alle medische rapporten van de verschillende artsen die Emily Dickinson
ooit bezocht heeft op raadselachtige wijze spoorloos verdwenen zijn, zal
men nooit meer het juiste verloop van haar ziekte kunnen vaststellen.
Maar ik neem met stelligheid aan dat haar excentriciteit eerder toe te
schrijven is aan de aspecten van haar ziekte dan aan een van de vele suggesties
waarvan hier enkele werden genoteerd.
De familie van Emily — en zeker haar strenge, overheersende vader — gedroeg
zich verbazingwekkend tolerant ten aanzien van haar eigenaardige gedrag;
zich in het wit kleden, het meedragen van bosjes bloemen, het leven als
een ‘kluizenaar’ in het ouderlijk huis, het weigeren gasten te ontvangen
of zelfs maar zich te vertonen als er mensen op bezoek kwamen, maar bovenal
ten aanzien van het niet langer bijwonen van de kerkdienst.
Men mag zeker van tolerantie spreken bij een autoritaire figuur als Edward
Dickinson. Het is aannemelijk dat haar ‘gedrag’ voor hem een verklaarbare
reden had en ook is duidelijk dat het zijns inziens gerechtvaardigd was
te zwijgen over de wezenlijke oorzaak.
In de vorige eeuw kleefde er een schande aan sommige ziektes; er lag
zeker een taboe op. (Wij kennen dat nu nog; er vindt steeds een verschuiving
plaats in de aard van de ziektes, maar een schande en een taboe kunnen
blijven.) Ik ga ervan uit dat de familie er de voorkeur aan gaf de suggestie
te wekken een kluizenaar in de familie te hebben dan een ‘schande’ aan
de buitenwereld te moeten prijsgeven. Zo kan dit gezinsgeheim tot stand
zijn gekomen. Tijdens haar leven, en dat van haar familie, werd het angstvallig
bewaard en bewaakt.
Het voorgaande zou kunnen verklaren waarom de medische rapporten van
Emily moesten verdwijnen, waarom er geknoeid moest worden aan de weer
teruggehaalde brieven en ook waarom Lavinia na de dood van haar zuster
de gehele correspondentie — waarschijnlijk ongelezen — heeft vernietigd.
Een schat aan literatuur en aan informatie ging verloren. Ziekte en geheimhouding
zouden een verklaring kunnen geven van het eigenaardige gedrag van Emily.
Ziekte en geheimhouding geven ons echter geen enkele verklaring voor haar
genie!
De schoonheid — de intensiteit — de genialiteit — van de gedichten van Emily
Dickinson blijven poëzie van de hoogste orde.
Toch kunnen wij niet zonder meer aan haar eigenaardige gedrag voorbijgaan.
Het is uiteraard van groot belang — uitgaande van mijn hypothese
— dat Emily Dickinson zich niet vrijwillig terugtrok uit de wereld.
Het is zeker van belang te weten dat de nood haar dwong tot haar eenzame
dagelijks leven. Mensen die uit eigen vrije verkiezing gaan leven als
een kluizenaar, als een monnik, als een non, die — mogen wij aannemen
— denken daar iets mee te winnen. Emily Dickinson had niets te winnen
met haar ‘kluizenaarschap’. Integendeel, zij moest zich aanpassen aan
de omstandigheden. Zij moest veel opgeven en bovendien moest zij de oorzaak
van haar eigenaardige gedrag ook nog angstvallig verbergen.
Dit uitgangspunt zal zeker leiden tot een beter begrip voor en het doorgronden
van haar vaak cryptische poëzie.
Zij moest iets verbergen; zij moest een geheim bewaren.
(1385)
‘Geheimen’ is een dagelijks woord
toch bestaat het niet—
Gedempt — verdoezelt het vermoedens -
Gemompeld — wordt het stil -
Gekerkerd in het menselijk hart
liggen onbetwist geheimen —
maar dat rooster is te hecht —
Niets met tong of oor —
vertrekt of kan er door —
Geheimen opgestapeld daar
verschijnen slechts één keer — en stom —
op hun weg naar het graf —
Dit gedicht schreef zij omstreeks 1879. Waar komen die geheimen opeens
vandaan? Waarom zijn geheimen een ‘dagelijks’ woord? Welke zekerheid heeft
zij dat in het menselijk hart ‘onbetwist’ geheimen verankerd liggen, die
dan nog zo sterk bewaakt worden dat men ze noch kan uitspreken noch kan
horen? En wat betekent de mededeling dat deze geheimen uiteindelijk, eens,
prijsgegeven moeten worden, als ze al niet meer kunnen spreken, op weg
naar het graf?
Wij mogen aannemen dat Emily Dickinson in dit gedicht spreekt over haar
eigen geheim, haar ziekte, de plicht die het gezin haar oplegde het gezinsgeheim
te bewaren. Elk gedicht dat zij schrijft bevat een waarheid; haar waarheid.
Elk onderwerp dat zij aanroert, is te herleiden tot een eigen ervaring,
tot een eigen beleven. Maar door een waas van ‘geheimzinnigheid’ is het
soms moeilijk de bron te herkennen.
In haar gedichten stuit men herhaaldelijk op cryptische uitspraken.
(uit: 579) .
‘Ik voelde honger — jarenlang —
Ik kende niet dat gulle brood —
zo anders dan het kruim
dat ik met vogels deelde — vaak —
in de eetzaal der natuur...
Waarom had zij honger? Jarenlang nog wel. Waarom deelde zij alleen maar
de kruimels met de vogels? Zij leefde absoluut niet in materiële
en geestelijke armoede noch in intellectuele armoede. Zij leefde in een
heel liefdevol gezin. Waarom kende zij dan toch niet dat ‘gulle brood’?
Op welke wijze was zij misdeeld, haar ziekte, haar pijnen en haar kluizenaarschap
niet in aanmerking genomen?
Omstreeks 1862 schreef zij een lang gedicht (561) waarin zij vele soorten
verdriet, pijn, smart en lijden beschrijft. Zij spreekt over het kruis
dat velen te dragen hebben. In de laatste strofe vraagt zij zich af of
er anderen zijn die een kruis te dragen hebben, gelijk aan dat van haar.
Zij was toen 32 jaar. Welk kruis zij te dragen had, wordt nergens genoemd
of benoemd.
Uit haar poëzie zijn vele voorbeelden naar voren te halen waarin
zij, al dan niet verhuld, spreekt over haar noodlot. In haar brieven is
— zoals uiteengezet — sporadisch iets te vinden. Er zijn zinnen als: ‘mijn
moeder denkt dat ik niet sterk
genoeg ben om nog naar school te gaan’ — zonder verdere uitleg. Of: ‘ik
verlaat mijn vaders erf niet meer’. Zonder verdere uitleg! Maar bij dergelijke
zinnen kun je toch nog gissingen doen. Wat ook de reden of oorzaak geweest
moge zijn van haar kluizenaarschap, het blijft eigenaardig dat zij daar
zelf nooit over rept. In ieder geval is er niets terug te vinden in de
nagelaten correspondentie. Zij spreekt noch over de vreugde van dat kluizenaarschap
— hetgeen men mag verwachten als dat uit vrije wil of overtuiging zou
zijn gebeurd — noch vindt men in haar brieven iets over pijn of verdriet
dat deze situatie met zich mee moest brengen. Het absoluut verzwijgen
van deze ongebruikelijke levenshouding mag toch wel bevreemdend worden
genoemd.
Ondanks het feit dat professor David Porter zowel haar ziekte als het
gezinsgeheim rond deze ziekte volkomen als juist wil beamen, aarzelt hij
toch dit prijs te geven aan de wereld. Hij wil eerst een wetenschappelijk
bewijs. Op zijn verzoek zijn enkele van zijn studenten bezig — alweer
— aan een nieuw onderzoek. Onderzoek in de geschriften en in de archieven
van de geneesheren van Emily. De kans dat er na meer dan een eeuw nog
iets aanwijsbaars te vinden zou zijn, mag men echter wel heel gering noemen.
Emily Dickinson is in de loop der jaren in Amerika ‘gemeengoed’ geworden.
Iedere literaire studiegroep, iedere ‘leeskring’, iedere componist of
zanger, eist haar voor zich op. Zij allen hebben het ‘bezitsrecht’ over
deze geheimzinnige vrouw, die 1776 gedichten heeft geschreven: de grote
mystieke dichteres.
Mocht men er in slagen nieuwe aanwijsbare gegevens naar boven te halen
en mocht er iets van de mythe verloren gaan, dan nog blijven de rijkdom
en schoonheid van haar geschriften onveranderd.
In deze kleine selectie werd een keuze gemaakt uit de personen tot wie
Emily Dickinson zich richtte:
- Austin Dickinson — haar broer.
- Abiah Root — een schoolvriendin uit haar kinderjaren.
- Susan Gilbert (Dickinson) — haar meest intieme vriendin en echtgenote
van haar broer Austin.
- John Graves — neef van ED, tijdens zijn studiejaren aan Amherst College
was hij een graag geziene en geregelde gast in het Dickinson-huis. ED
schatte zijn oordeel over leven en over literatuur zeer hoog.
- Edward Everett Hale — geestelijke en schrijver.
- Dr. en Mevrouw Holland — Dr. Holland bekwaamde zich eerst als arts.
Later werd hij schrijver en uitgever. Samen met Samuel Bowles redigeerde
hij The Springfield Daily Republican. Dr. en Mevrouw Holland behoorden
tot de beste vrienden van ED; Emily heeft tot aan het einde van haar
leven met mevrouw Holland gecorrespondeerd.
- Louise en Frances Norcross — nichtjes van ED, dochters van de broer
van ED’s moeder. De meisjes werden weeskinderen; Louise was toen 21
en Frances 16 jaar. De zusjes hadden een regelmatige correspondentie
met hun oudere nicht Emily.
- Samuel Bowles — de zoon van de oprichter van The Springfield Daily
Republican.
- Samuel — en zijn vrouw Mary - hadden een grote vriendschap opgebouwd
met Emily. ED zond hem vaak kopieën van haar gedichten.
- Thomas Wentworth Higginson — hoofdredacteur van The Atlantic Monthly.
De correspondentie die ED met hem begon in 1862, is van groot belang
in de geschiedenis van de Amerikaanse literatuur.
- Sally Jenkins — dochtertje van de predikant Jonathan Jenkins en zijn
vrouw Sara; zeer gewaardeerde vrienden van de Dickinsons.
- Gilbert Dickinson — neefje van ED, zoon van haar broer Austin en haar
schoonzuster Susan. Gilbert stierf aan tyfus op zevenjarige leeftijd.
|