Gepubliceerd in 1996
Uitgeverij de Prom, Baarn
ISBN 9068015117
Geheimen van Emily Dickinson (1830–1886) is het vijfde boek dat bij de
Prom verschenen is met vertalingen van Louise van Santen.
Geheimen is op vele van de bijna tweeduizend gedichten van Emily Dickinson
toepasbaar. Maar ook op veel feiten en veronderstellingen over haar leven:
een niet-bespreekbare ziekte, een verhouding met een getrouwde man, een
theorie over een abortus en het begraven van een afgedreven vrucht. En
verder een veronderstelling over het plegen van zelfmoord.
Goed beschouwd bestaat het gehele oeuvre van Emily Dickinson uit geheimen.
Want zo was haar leven: vol geheimen. Geheimen die zij onthult in haar
gedichten, maar die tegelijkertijd weer zo verhuld zijn en met zoveel
metaforen bedekt, dat ze voor de lezer toch vaak raadselachtig blijven.
Dat de poëzie van Emily Dickinson geen voor de hand liggende poëzie
is die zichzelf verklaart, blijkt al uit het feit dat er tientallen biografieën
over deze dichteres en haar werk zijn geschreven, elke biografie met een
eigen interpretatie en opvatting over hoe haar werk gelezen moet worden.
De ene gaat ervan uit dat al haar werk gebaseerd is op fantasieën
of wensdromen. Een andere stelt dat haar woorden op religie gebouwd zijn
en weer een andere leest in haar gedichten ‘de emancipatie van de vrouw’
of ‘het bewijs dat zij lesbisch was’.
Toch hebben allen die een biografie over haar schreven gelijk, een deeltje
van het gelijk. Vaak valt het woord ‘mystiek’ wanneer men het over de
gedichten van Emily Dickinson heeft, veelal in de zin van geheimzinnig,
duister, raadselachtig.
In brief 261 (25 april 1862) aan Thomas W. Higginson schrijft Emily Dickinson
over haar ouderlijk gezin: ‘zij zijn religieus — behalve ik — en zij
richten zich elke morgen tot een eclips — die zij hun "Vader"
noemen. ’ Toch was zij diep religieus, ver de dogma’s van een kerkelijk
geloof overschrijdend.
Emily Dickinson was een mystica. Zij steeg buiten en boven de logica
uit, in de zin van Bevrijding. Men zou haar zeker tekortdoen als men die
mystiek en die ‘religiositeit’ niet zou onderkennen. Dickinson had een
directe persoonlijke relatie met de bron van ‘zijn’, met het bestaan,
met het heelal. Zij ervoer de eenheid van de werkelijkheid en had zo’n
intuïtieve intelligentie en zo’n geniale visie, die zij uitdrukte
in symbolen, dat het haar werk soms moeilijk te doorgronden maakt.
Haar zeer zorgvuldig gekozen woorden liggen altijd op twee of meer niveaus.
De ‘boom’ die zij luchtig noemt in haar gedicht, staat zowel voor de boom
die zij ziet in de tuin van haar vader, als voor de ‘boom’ die leven verbindt
met het allesomvattende zijn. Zo vertegenwoordigt de ‘meester’ tot wie
zij zich richt, zowel de man, de minnaar, de leraar, als een hogere macht
die men god, natuur of oerkracht zou kunnen noemen.
Al hetgeen zij schrijft is een element van het geheel. Een ieder kan
dus zijn eigen beleven daarin herkennen en rechtvaardigen.
Ik schreef al eens: om de schoonheid van haar poëzie te ondergaan,
behoeft men niet noodzakelijk elk woord te
kunnen begrijpen. Maar om een vertaling tot stand te brengen moet je wel
degelijk weten wat zij — hoe verhuld ook — meedeelt. Hoe meer ik begrijp
— hoe minder geheimzinnig haar woorden blijken. Verhuld in metaforen vertelt
Dickinson in bijna al haar gedichten precies de feiten en gevoelens die
zij heeft ondergaan.
Desondanks blijft er — heel zeker ook voor mij — nog veel duister in
haar poëzie omdat, zoals gezegd, zij haar geheimen steeds zorgvuldig
verbergt en de symbolen niet altijd te doorzien zijn.
Emily Dickinson was religieus in de breedste betekenis van het woord.
De opvatting dat al haar gedichten van dogmatische religieuze aard zijn,
is echter te beperkend. Er zijn te veel gedichten die deze opvatting loochenen,
gedichten waarin de ‘Hij’, de ‘Gij’, de ‘Heer’ niet in de hemel zijn,
maar daarentegen zeer aards en zeer aanspreekbaar.
Zij die Dickinsons ‘geliefde’ alléén zien als Christus
of als God, zullen mijns inziens moeite hebben dit te staven. In veel
‘Heer’-gedichten beschrijft zij gebeurtenissen of herhaalt ze gesprekken
die alleen aan haar en aan de ontvanger bekend kunnen zijn. Ook maakt
zij die ‘Heer’ verwijten. Verwijten over het feit dat hij geen verantwoording
wil nemen of over het uitblijven van zijn bezoek. Persoonlijke berichten
— gedichten — dus.
Pas als men de gedichten op meer niveaus interpreteert kan men van religieus
spreken. In 1983 kwam Olivia Murray Nichols (zij doceerde in dat jaar
Engels aan de Texas Woman’s University) met een opzienbarende verklaring
voor Emily’s gedrag: het zich terugtrekken uit de wereld; het zich niet
meer willen vertonen; het zich kleden in wit katoen en het altijd bij
zich dragen van bloemen, áls zij al iemand wilde ontvangen bij
haar thuis.
In het kort komt het hierop neer: Emily Dickinson leed aan nefritis —
een nierziekte, die ook als de oorzaak van haar dood vermeld wordt in
de medische rapporten. Nefritis is een ziekte met veel onaangename symptomen.
Het dragen van wit katoen geschiedde om hygiënische redenen; de geurende
bloemen dienden als parfum tegen de indringende lucht van de ziekte. Het
zich niet meer willen vertonen aan de wereld was uit zelfbehoud, opdat
men niet de grauwgele huid — gevolg van de nierziekte — zou zien en ook
niet het opgeblazen lichaam.
Een dergelijke ziekte drukte een stigma op de patiënt én
op de familie en moest — zeker in die jaren — geheim blijven; er rustte
een taboe op. Een paar jaar na de verklaringen van Olivia Murray Nichols
— in 1988 — kwam professor William H. Shurr met de onthulling dat Emily
Dickinson een kortstondige liefdesverhouding heeft gehad met een predikant,
dominee Wadsworth. Een getrouwd man die — ook verliefd op haar — toch
gekozen heeft voor zijn gezin en Emily met haar pijn en verdriet heeft
achtergelaten.
Ofschoon Wadsworth een zeer vooraanstaande positie bekleedde in Boston,
liet hij zich overplaatsen naar een veel minder belangrijke post elders
in Amerika, om zo zijn liefdesproblemen te ontlopen (Shurr). De ontmoetingen
van Emily en haar geliefde, haar hoop en wanhoop, haar verwachtingen en
haar verwijten zijn allemaal verwerkt (verhuld of niet) in de gedichten
die zij schreef in die jaren.
Uiteraard moest ook deze ‘schande’ zorgvuldig geheim worden gehouden.
Professor Shurr maakt melding van zijn ontdekking dat uit deze verhouding
een zwangerschap is ontstaan; hij verklaart dit aan de hand van een korte
reeks gedichten. De zwangerschap zou zijn onderbroken en het embryo zou
door Emily zelf zijn begraven.
(#1385)
"Geheimen" is een alledaags woord...
"Geheimen" is een alledaags woord
toch bestaat het niet —
Gedempt — verdoezelt het vermoedens —
Gemompeld — wordt het stil —
Gekerkerd in het menselijk hart —
liggen onbetwist geheimen —
maar het rooster is te hecht —
Niets met tong of oor —
vertrekt — of kan er door-
Geheimen opgestapeld daar
verschijnen slechts één keer — en stom —
op weg naar het graf —
In dit gedicht beschrijft Emily Dickinson hoe ieder mens geheimen met
zich meedraagt die niet geopenbaard mogen worden en dat haar geheim alleen
éénmaal naar voren kan komen, met de verrassende laatste
regel: ‘op weg naar het graf’. Zij zegt niet in het graf — maar op weg
naar...
Hoewel ik dit gedicht al eerder vertaald heb, vroeg ik mij toch opnieuw
af wat de betekenis zou zijn van die laatste woorden... Alleen als ik
de theorie van Shurr aanneem dat Emily Dickinson haar afgedreven vrucht
naar het graf heeft gedragen, zou deze laatste regel misschien verklaard
kunnen worden. Het afdrijven van een vrucht — abortus plegen — was wel
een geheime handeling in die tijd (bovenal door de schande die het meebracht
voor alle betrokkenen als het aan het licht zou komen), maar geen strafbaar
feit! Abortus was een absoluut taboe. Eigenlijk bestond het niet; het
was niet bespreekbaar dus ook niet strafbaar!
In gedicht #493 begint Dickinson met de woorden:
De Wereld — werd — plechtiger — voor mij—
Sinds ik was gehuwd — met Hem—
en eindigt met een opmerking waarin zij zich concentreert op de verandering
van haar lichaam: de ‘vorm’ van haar lichaam. Deze woorden zouden kunnen
slaan op de lichamelijke vervorming van haar lichaam veroorzaakt door
haar nierziekte. Maar hoe verklaar ik dan de eerste twee regels, waarin
Dickinson meedeelt dat de wereld plechtiger geworden is voor haar sinds
het huwelijk met ‘hem’?
En hoe verklaar ik de woorden (#1230): ‘... het sterven zou niet hebben
plaatsgevonden, als Liefde snel genoeg had ingegrepen om het te voorkomen..
. ’. In gedicht #217 vertelt zij — volgens Shurr — hoe zij het hart
dat zij koesterde in haar eigen hart weer afstaat aan God.
Gedicht #263 begint met: ‘A Screw of Flesh’. Dit screw was in die jaren
een veel gebruikt woord voor een klein pakje of pakketje. Men kocht een
screw tabak of een screw kruiden, die in een papiertje werden gewikkeld
en dan aan beide zijden vastgedraaid. Als wij ervan uitgaan dat de interpretatie
van Shurr juist is, dat een zwangerschap werd afgebroken en de onvoldragen
vrucht werd begraven, dan is zeer zeker #263 het meest beschrijvende gedicht.
Een abortus echter lijkt mij een twijfelachtige opvatting en een te agressieve
benadering. Zeker gegeven de diep-religieuze gevoelens van Dickinson ten
opzichte van leven en natuur. Als een zwangerschap al verbroken werd,
dan denk ik toch eerder aan een spontane abortus, een miskraam.
Zo lees ik dat uit de gedichten waarin dit alles wordt aangeroerd. Bijna
elke regel van #362 wordt verhuld door een metafoor. Slechts een bundeltje
— zo beschrijft Dickinson — is al wat overblijft van de ziel die aan de
hare verbonden was. Deze verbintenis van zielen wordt weggezet en moet
voorgoed verdwijnen. Het ‘bundeltje’ wordt weggesmokkeld ver van haarzelf
— naar de Eeuwigheid. Het is een menselijk wezen dat is gestorven. De
‘herinnering’ moet echter blijven, als ‘aandenken’. De taal in dit gedicht
is zeer cryptisch en uiterst geserreerd.
Het blijven allemaal raadselen zolang de geheimen niet onthuld kunnen
worden. Dat Dickinson seksuele gevoelens heeft gekend, blijkt uit de vijftien
brieven die zij schreef aan Otis Lord.
Die worden uitgebreid beschreven in een artikel van Roger Shattuck in
The New York Review 0] Books (XLIII: 8, juni 1996).
Otis Lord — een vooraanstaand rechter en een van de dierbaarste vrienden
van haar vader — werd weduwnaar in 1877. Hij had Emily gekend vanaf haar
geboorte; hij was vijfenzestig, zij zevenenveertig. Zij bekenden elkaar
gevoelens van diepe verbondenheid, die al voor het sterven van zijn vrouw
waren ontkiemd. De vijftien brieven brengen een wijde reeks van gevoelens
aan het licht, waaronder seksuele passie voor de man die zij ‘Sweet One’
en ‘Naughty One’ noemt. Rechter Lord vroeg haar ten huwelijk. Dickinson,
die op haar twintigste had verklaard: ‘My business is love’, had hier
te maken met een resolute weduwnaar die niet van plan was naar een andere
staat te verhuizen (als Wadsworth) maar wilde dat zij met hem trouwde.
Maar Emily bleef zich terugtrekken in haar eigen vesting: haar kamer en
haar vaders huis en tuin, vanwaar zij hem gepassioneerde brieven schreef.
Roger Shattuck citeert hieruit: ‘O, mijn te diepe geliefde, red mij
van de aanbidding die ons beiden zou kunnen verpletteren — ’ en ‘Weet
je dan niet dan jij het gelukkigst bent als ik mij bedwing en mij niet
aan je geef — weet je niet dat "Neen" het wijdste woord is dat
wij toevertrouwen aan de Taal? ’
Dit keer stond Emily Dickinson niets in de weg. Otis Lord een weduwnaar,
zijzelf zonder verplichtingen; wat weerhield haar een verbintenis aan
te gaan met een man die haar begeerde en aanbad en die zij zelf adoreerde?
‘Carpe diem zal niet voor iedereen naar het grootste geluk leiden. ’
(Shattuck)
In 1991 verscheen This Briel Tragedy van John Evangelist Walsh. In dit
geïllustreerde boek houdt John Walsh zich o.a. bezig met de vraag:
Heeft Emily Dickinson de hand aan zichzelf geslagen? Is zij in een suïcidale
depressie geraakt als gevolg van een verbroken liefde en van de dood van
haar lievelingsneefje, dat pas acht was toen hij stierf, en/of van het
schandaal rond haar geliefde broer Austin — die zeventien jaar lang een
verhouding had met Mabel Todd? Iedereen was hiervan op de hoogte — ook
Austins vrouw Susan.
De suggestie dat Emily Dickinson zelfmoord gepleegd heeft, doet bij Walsh
de dramatische vraag rijzen of zij een voorloper is geweest van andere
grote schrijfsters zoals Virginia Woolf, Sylvia Plath en Anne Sexton.
Wat dat voor Walsh ook voor betekenis moge hebben?!
Zijn redenering luidt als volgt: het verdriet om haar neefje Gilbert
en de dood van haar intieme vriend rechter Otis Philip Lord, plus de overspelige
verhouding van Austin met Mabel Todd en daarbij nog haar ziekte zouden
te veel geworden zijn voor Emily Dickinson. Haar laatste gedichten — constateert
Walsh — handelen alle over de (naderende) dood. Haar laatste brief, een
dag voor haar dood geschreven aan haar nichtjes, ziet hij als een zelfmoordaankondiging.
De inhoud van het briefje aan de nichtjes bestond uit twee woorden: ‘Little
cousins — "Called Back" — Emily. ’
De omstandigheden rond haar dood wekken achterdocht, meent Walsh. Na
te hebben ontbeten met de andere gezinsleden, op 13 mei 1886, was ze alleen
in haar kamer toen zij flauwviel. Zij lag een aantal uren in coma, waarna
zij stuiptrekkingen kreeg en moeilijkheden had met haar ademhaling. Volgens
Walsh hoeven deze symptomen niet noodzakelijkerwijze samen te gaan met
nefritis. Het kan dus zijn dat zij niet gestorven is aan haar nierziekte.
Hij suggereert dat zij een overdosis genomen heeft van het haar voorschreven
medicijn, dat strychnine bevatte.
De dag na het flauwvallen — 14 mei — schreef Emily dat laatste korte
bericht aan haar nichtjes en de dag daarop — 15 mei — is zij gestorven.
Op haar grafsteen staan de inmiddels befaamd geworden woorden: ‘Called
Back. ’
David S. Reynolds (hoogleraar aan de City University of New York Graduate
Center) is van mening dat Walsh in zijn boek een goed beeld schetst van
het sociale en persoonlijke leven van Emily Dickinson, maar dat zijn zelfmoordtheorie
en zijn argumenten volkomen ongeloofwaardig klinken en niet genoeg zijn
gestaafd. De zelfmoord theorie voegt niets toe of doet niets af aan haar
poëzie. Leven, dood en eeuwigheid liggen ten grondslag aan veel van
haar gedichten. Gedachten aan de dood en het bestaan hierna zijn thema’s
die regelmatig terugkomen. Maar Emily Dickinson is ambivalent over het
hiernamaals.
"O, ik wilde dat ik een grassprietje was! dan zouden al deze
raadselen, zoals ‘vergaan tot stof’ mij geen angst aanjagen. "
(brief 182 aan Mrs. Holland) en zij vervolgt, terwijl zij spreekt over
de ziekte en de naderende dood van haar moeder: ‘.. .als mijn eigen
machine begint te horten, alsjeblieft laat iemand het wiel stilzetten.
Want ik weet dat ik gedreven door een gouden drijfriem, in zegetocht zal
suizen over de nieuwe stroom! ’ Daarentegen schrijft zij (brief 133,
ook aan Mrs. Holland) ‘Het leven is kort. Ik vraag mij af, als het
eerste voorbij is — is er nog een ander? ’
Eenzelfde ambivalentie spreekt uit een aantal van de gedichten die zijn
opgenomen in de bundel Liefdesgedichten, waarin zij het herhaaldelijk
heeft over haar geliefde, met wie zij na hun beider dood hoopt verenigd
te worden — en tegelijkertijd spreekt zij dan haar twijfels uit over het
bestaan van het hiernamaals.
‘Liefde — gaat vooraf aan Leven — en strekt zich — voor— bij Dood ’.
(#917)
Over welke geheimen men het ook heeft in verband met de gedichten van
Emily Dickinson — er laait altijd een wild protest op. Het idee dat zij
aan een ziekte leed (Olivia Nichols), zou de dichteres direct ont-mythologiseren.
Er zijn maar weinigen bereid de mythe rond de dichteres op te geven.
Vooral van de kant van de ‘vrouwenbeweging’ was er veel weerstand! De
feministen wilden Emily Dickinson annexeren. Als zij een geëmancipeerde,
vrijgevochten vrouw was — haar tijd ver vooruit —, kon men haar voor het
emancipatiekarretje spannen. Maar als een ziekte de drijfkracht achter
haar onafhankelijke levenshouding was geweest, paste zij niet in hun stramien.
Een liefdesverhouding, hoe kortstondig ook (Shurr), wekte grote weerzin
op bij degenen die haar werk alleen zien als een religieuze belijdenis.
Al haar uitingen zouden gesublimeerd zijn en zeker niet op persoonlijk
beleven gebaseerd. Het afdrijven van een vrucht is helemaal te banaal
om maar in overweging te nemen met betrekking tot deze grote dichteres.
Datzelfde geldt uiteraard ook voor de zelfmoordargumenten van Walsh.
Het zal niemand verbazen dat Lavinia Dickinson na de dood van haar zuster
onmiddellijk alle correspondentie van Emily heeft vernietigd. Vermoedelijk
was het ook Lavinia die alle medische rapporten heeft weggehaald van de
verschillende artsen die haar zuster had geraadpleegd. Wat zou er niet
allemaal aan het licht kunnen komen?
Het wekt ook geen verwondering dat Dickinson zelf tot het eind van haar
leven zo twijfelachtig was over het al dan niet publiceren van haar gedichten.
Veel gedichten zijn ‘intieme communicaties’ over haar diepste geheimen.
Bij publicatie zou zij enerzijds erkenning krijgen, waar zij naar hunkerde,
anderzijds echter zou te veel worden onthuld van de gebeurtenissen in
haar leven.
Maar het lijdt geen twijfel dat in haar leven — en dus ook in haar werk
— veel geheimen verborgen moeten blijven liggen. Het oeuvre van Dickinson
is zo polyinterpretabel dat ik mij niet waag aan het rangschikken van
haar gedichten onder een van de genoemde theorieën. Ook al onderken
en herken ik de ‘boven zichzelf uitstijgende’ mystiek, dan nog blijven
haar symbolen voor mij soms ongrijpbaar.
Het enige dat ik kan vermelden is: om een adequate vertaling tot stand
te brengen moet ik een eigen interpretatie zien te vinden die beantwoordt
aan de vele symbolen, metaforen en geheimen.
Als eens de Zee zou splijten
en toont — een andere Zee —
en nog één — verder — en die Drie
maar een vermoeden zijn —
van Tijdperken van Zee —
nog nooit bezocht door Kust —
Zijzelf de Zoom van Zee die komt —
Eeuwigheid is Dat —
Citaten
In Liefdesgedichten nam ik een groot aantal citaten op uit de brieven
van Emily Dickinson. Het waren bijna allemaal ‘verborgen gedichten’, verstopt
in het proza van haar brieven. De citaten in deze bundel zijn zowel ‘verborgen
gedichten’ als treffende zinnen gevonden in haar gehele oeuvre, plus negenennegentig
‘eerste regels’.
De nummers tussen haakjes onder de citaten verwijzen naar de brieven
waaruit deze komen. De met # gemarkeerde teksten zijn regels van gedichten.
Beide volgens de nummering van Thomas H. Johnson. De Engelse gedichten,
in de oorspronkelijke spelling, zijn overgenomen uit de driedelige uitgave
van Thomas H. Johnson (1955).
Bij het vertalen van de gedichten heb ik een enkele keer gebruikgemaakt
van alternatieve woorden die de dichteres zelf heeft aangegeven. |