Louise van Santen Kaften boekjes
 
   

Vertaald werk

Liefdesgedichten

kaft Liefdesgedichten

Gepubliceerd in 1995
Uitgeverij de Prom, Baarn
ISBN 9068014099

De liefdesgedichten van Emily Dickinson waren alle gericht tot een en dezelfde persoon. Haar gedichten waren niet bedoeld voor publicatie. Tot deze verrassende uitspraken kwam de Amerikaanse Dickinson-kenner professor William H. Shurr (University of Tennesee, Knoxville).

Ruim honderd van de in totaal 1775 gedichten van Emily Dickinson moeten gericht zijn geweest tot één speciale lezer. In deze gedichten wordt iemand persoonlijk aangesproken. Bovendien worden vaak gebeurtenissen of gesprekken aangehaald die alleen aan die ene lezer bekend konden zijn. Het zijn liefdesgedichten.
Emily Dickinson beschrijft hierin de pijn, het verdriet, het beleven van haar gevoelens, de vreugde en het consumeren van haar liefde.

Professor William Shurr komt in zijn studie van deze gedichten tot de conclusie dat Emily Dickinson een minnaar heeft gehad. Haar geliefde was een getrouwde man — een dominee.

In de liefdesgedichten die zij al dan niet aan haar minnaar verzond, vertelt Emily Dickinson eerst over haar innerlijke strijd om de liefde te weerstaan en later hoe zij toch gezwicht is, en op sensuele wijze beschrijft zij haar vreugde over ‘vrouw’, ‘echtgenote’ zijn (To be a "wife").
In een lang episch gedicht vertelt Emily hoe zij en haar geliefde elkaar trouw beloofden en hoe zij die bezegelden met het uitwisselen van kruisen.

Veel van deze liefdesgedichten eindigen met een uitspraak over een verbintenis, die pas zal kunnen plaatsvinden in de hemel.

Bundeltjes

De nieuwe visie op de liefdesgedichten van Emily Dickinson kwam naar boven na het opnieuw rangschikken van de ‘bundeltjes’ die Dickinson tijdens haar leven zelf heeft samengesteld.

Het verhaal over de ontdekking van de gedichten van Emily Dickinson en hoe deze maar ternauwernood aan vernietiging zijn ontsnapt, is intussen algemeen bekend. Na de dood van Emily Dickinson op 15 mei 1886 heeft Lavinia Dickinson het grootste deel van Emily’s brieven verbrand. Zij meende dat dit de wens was van haar zuster.

Toen zij de enorme hoeveelheid gedichten vond, heeft zij zich gelukkig bedacht en riep zij de hulp in van haar schoonzuster Susan Dickinson en van Mabel Loomis Todd. Lavinia veronderstelde dat de gedichten veel minder persoonlijk waren en veel minder onthullend dan de brieven, en zij stond erop dat ze gepubliceerd zouden worden.

De gedichten werden door Lavinia gevonden in veertig bundeltjes, die Emily aan elkaar genaaid had met een dikke draad, en verder in vijftien pakjes, waarin Emily de gedichten bij elkaar had gelegd, maar niet had gebonden. Originele versies van wéér andere gedichten, waarvan Emily Dickinson geen kopie had bewaard, werden teruggevonden bij vrienden en kennissen aan wie zij ze had gestuurd. Het totale aantal gedichten kwam toen op 1776.

Pas zeventig jaar na haar dood — in 1955 — werden alle gedichten uitgegeven door Thomas H. Johnson. Het is algemeen gebruik geworden de nummering van de gedichten aan te houden, zoals gehanteerd in de driedelige uitgave van Johnson. Ook ik houd mij aan zijn nummering.

Terug naar eind vorige eeuw. Mabel Loomis Todd selecteerde met redacteur Thomas Wentworth Higginson — wiens hulp Todd had ingeroepen — een aantal gedichten die zij het meest geschikt achtten voor publicatie. Ongelukkigerwijze werden bij deze selectie de originele bundeltjes en pakjes uit elkaar gehaald. Het
was klaarblijkelijk noch bij Todd noch bij Higginson opgekomen dat de bundeltjes van Emily Dickinson een bepaalde betekenis konden hebben. Omstreeks 1890 verschenen er drie dichtbundels.

Bijna een eeuw na haar dood — in 1981 — verscheen The Manuscript Books of Emify Dickinson — uitgegeven in facsimile — door professor Ralph W. Franklin. Na uitgebreide onderzoekingen had Franklin in deze uitgave de bundeltjes teruggebracht in hun originele samenstelling.

Een paar jaar na het verschijnen van Franklins reconstructie breidde professor Shurr bovengenoemde onderzoekingen uit (1984) en kwam hierbij tot verrassende inzichten. Ik maak in deze bundel uitgebreid gebruik van het onderzoek van R.W. Franklin en meer nog van de conclusies van William H. Shurr.

Een eerste raadsel dat de lezer van de originele bundeltjes van Emily Dickinson tegenkomt is de identiteit van de ‘jij’ aan wie veel van haar gedichten zijn gericht. Wij lezers voelen ons — na honderd jaar — misschien persoonlijk aangesproken als zij zegt: ‘Ik zeg je hoe de zon opging...’ (318) De lezer voelt zich misschien in vertrouwen genomen bij: ‘Ik heb een Koning die niet spreekt...’ (103) Maar er komt toch een vraag op — bij mij althans — als zij zegt: ‘Jij leerde mij wachten met Mijzelf.’ (740) Of: ‘Waarom houd ik van Jou, heer?’ (480).

Hier wordt iemand persoonlijk aangesproken. Zeker in vijftig van deze gedichten uit de eerste zes bundeltjes spreekt Emily de geadresseerde aan met: ‘Jij’ of ‘Gij’, ‘Sire’, ‘Meester’, ‘Minnaar’, ‘Koning’. Soms ‘Heer’, duidelijk niet in de betekenis van God of Christus, maar van ‘geliefde’.

Verder staan in deze bundeltjes veel gedichten waarin ze gebeurtenissen of gesprekken aanhaalt die alleen bekend konden zijn aan de ontvanger en aan haarzelf. Elk daarvan is een soort persoonlijke brief, vaak met gewone alledaagse beschrijvingen. Het behoeft geen discussie dat haar wijsheid, haar intelligentie en
bovenal haar talent de gewone alledaagse dingen verheffen tot kunst.

Op grond van de reconstructie van de originele bundeltjes door Franklin, door combineren en deduceren kwam professor Shurr tot de conclusie dat de eerste zes bundeltjes alle gericht moesten zijn aan één persoon. En wel — met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid — aan dominee Charles Wadsworth.

Blijkens de inhoud van deze gedichten zou Charles Wadsworth haar geliefde zijn geweest. Men kan zich afvragen of het van belang is te weten of Emily Dickinson een minnaar heeft gehad — en of deze minnaar al dan niet Wadsworth is geweest. In het geval van Emily Dickinson is het antwoord: ja!

Het is van groot belang voor een beter begrip van haar poëzie. Veel van haar werk is niet te begrijpen als men niet duidelijk op de hoogte is van de situatie of de achtergrond waaruit haar gedichten voortkwamen.
Er wordt dikwijls over haar poëzie geschreven als ‘geheimzinnig’, ‘raadselachtig’ of ‘mysterieus’. Zodra men echter de teksten in een concrete context kan plaatsen, is er weinig ‘mysterieus’ meer in haar werk. Daarin ligt het belang van het weten.

David Porter (auteur van The Modern Idiom of Emily Dickinson) verklaart in een van zijn artikelen dat er rond 1850 een cruciale gebeurtenis heeft plaatsgevonden in het leven van Emily Dickinson, die haar in psychische nood heeft gebracht. De gebeurtenis zelf wordt echter nergens beschreven.

Ook anderen hebben geschreven over haar extreme mentale lijden in de periode van 1850 tot 1860. Onder hen John Cody. In een biografie over Emily Dickinson speculeerde Cody dat haar familie in die moeilijke periode hulp heeft ingeroepen. Deze hulp zou zijn verleend door dominee Wadsworth. Hij zou haar in eerste instantie hebben aangezet tot meer bidden.
In gedicht 376 schrijft Dickinson de woorden:

Natuurlijk — ik heb gebeden
En reageerde God?..

In de tijd dat Wadsworth haar begeleidde zou — volgens John Cody — het welbekende fenomeen van ‘transfereren’ hebben plaatsgehad. Wadsworth redt haar uit haar psychische neerslachtigheid, maar nu ontstaat er een nieuw, meer complex probleem: the transference. Uit deze overbrenging komen voort: hetzij de liefdesgedichten, hetzij de gedichten én de liefdesaffaire. Dit alles moet in overweging worden genomen.

William Shurr zegt in 1984: ‘De zaak van Wadsworth zal waarschijnlijk altijd blijven rusten op “velden van vermoedens”, maar het is interessant om te weten dat daar waar sprake is van de identiteit van haar minnaar, de naam Wadsworth nooit en te nimmer ontbréékt op de lijst. Dit kan niet gezegd worden van welke andere
kandidaat dan ook.’

Wie het ook geweest moge zijn, het is duidelijk — volgens Shurr — dat Emily een minnaar heeft gehad, een minnaar van vlees en bloed!

(llit 580)
Ik gaf mijzelf aan Hem —
En nam Hemzelf, als Loon,
Het plechtige Levensverbond
Werd bekrachtigd — Zo —
‘Nieuwe’ of verborgen gedichten
Je vroeg mij of ik nu nog schreef?
ik heb geen andere Speelgenoot—

Ik moet de lezer direct teleurstellen. De ‘nieuwe’ gedichten komen niet van een vergeten zolder of uit een verloren gegane doos, ze waren echter wel allemaal verstopt. Verborgen — of verwerkt — in de brieven die Dickinson schreef. In zijn bundel New Poems (1993) verzamelde William Shurr vijfhonderd gedichten: epigrammen, kwatrijnen, natuurgedichten, liefdesgedichten en persoonlijke mededelingen.

Een Brief is een Aardse vreugde —
Aan Goden niet gegeven —
(llit brief 960)

Soms schreef Emily Dickinson tussen de tekst van haar brief een afgerond, herkenbaar gedicht. Ook sloot zij wel gedichten in bij haar brieven. Maar veelal werden deze ‘nieuwe’ gedichten als volzinnen — onopvallend — in haar brieven verwerkt; bij het vertalen van haar brieven — en zeker bij het vertalen van haar drie ‘Meester’ brieven — stuitte ik steeds op teksten waarvan ik wist: Die kan ik niet zomaar vertalen; deze zinnen lezen als gedichten en ik moet ze als zodanig benaderen.
Dikwijls moet de tekst hardop gelezen worden om het verstopte rijm en ritme te ondergaan.

Door de vele vertalingen die ik in de loop der jaren heb gemaakt van haar geschriften, was ik dus niet verrast over de vondst van deze verborgen dichtregels. Integendeel, ik voelde mij gesterkt in mijn eigen beleven. Het is spijtig dat professor Shurr de regels niet overnam in proza, precies zoals ze geschreven werden door Emily Dickinson. Shurr schikt deze regels als waren het gedichten en dat dunkt mij aanmatigend. Men kan Emily Dickinson toch niet verbéteren?

Toch heb ik voor een beter begrip en een betere leesbaarheid de regels laten staan zoals Shurr ze in zijn bloemlezing opnam. Ik bleef mij echter wel steeds bewust bij het vertalen, dat deze zogenoemde epigrammen, kwatrijnen etc. door Emily Dickinsen zelf niet als zodanig werden genoteerd. Verder geef ik de voorkeur aan ‘verborgen’ of ‘uitgelichte’ gedichten boven Shurrs term ‘nieuwe’ gedichten.

William Shurr begint New Poems met ‘Epigrammen’. Deze bestaan veelal uit twee regels. Het is vaak ondoenlijk de toch al geserreerde taal van Dickinson om te zetten in het Nederlands. Bij het vertalen van poëzie moet altijd iets worden opgegeven: een vervoeging, een binnenrijm, een klank, iets van het idioom, een woordgrapje. Bij het vertalen van twee korte regels blijft er soms niets overeind.

Deze beperking heeft mede mijn keuze bepaald. Zo liet ik o.a. de suggestieve regels (uit brief 382 aan haar
nichtjes) onvertaald:

— Love lor the glad ij you know them,
lor the sad ij they know you.

In mijn eerste enthousiasme bij het verschijnen van William Shurrs New Poems had ik al een visioen van een snoer van nieuwe parels, waarvan ik hoopte enkele in het Nederlands te laten zien. Maar bij nader bestuderen begon ik toch te twijfelen.

De gedichten die Johnson in 1955 heeft samengebracht, zijn bijna alle afgewerkte, complete kunstwerkjes. Het zijn gedichten die Dickinson gecomponeerd heeft, geschreven — herschreven — verbeterd — veranderd —, waardoor verschillende versies ontstonden, waaruit zij er dan ten slotte één koos als ‘gaaf’ eindproduct.

Vrijwel alle gedichten uit die bundels enerveren mij. Ik blijf zelden onbewogen. De spanning van elk gedicht dwingt mij vaak een vertaling te schrijven; een zelfde drang waaruit een eigen gedicht wordt gestuwd. Die opwinding treedt uiteraard niet altijd op bij alle door Shurr uitgelichte, ‘verborgen’ gedichten. Desondanks blijven er meer dan voldoende teksten over om in deze bloemlezing op te nemen.

De liefdes gedichten komen alle uit de eerste zes originele bundeltjes. Ik hoop dat deze nieuwe interpretatie een verhelderende visie geeft op de liefdesgedichten — en dat de ‘nieuwe’ gedichten in deze bloemlezing een waardevolle aanvulling zullen zijn op de toch al rijke nalatenschap van Emily Dickinson.