Gepubliceerd in 1987
Uitgeverij de Prom, Baarn
ISBN 9068011448
In Amerika worden deze drie brieven ‘The Master letters’ genoemd. In
deze brieven richt Emily Dickinson zich tot een man die zij met ‘Master’
aanspreekt.
Ondanks het vele speurwerk van de laatste tientallen jaren blijft het
een mysterie wie deze ‘Master’ is geweest. Aanvankelijk, voordat men had
vastgesteld dat de brieven dateren uit 1858 en 1861, deed men wilde gissingen
en dacht men verschillende kandidaten te hebben.
- T.W. Higginson, redacteur van de Atlantic Monthly. De correspondentie
met hem begon echter pas na zijn oproep in dit blad (‘Letter to a young
contributor’ in 1862), een oproep aan jonge dichters hun nog ongepubliceerde
werk in te zenden.
- Rechter Otis Lord, maar de liefde van Emily Dickinson voor hem is
van veel later datum, te weten 1878.
- Dominee Charles Wadsworth. Het is niet bekend wanneer de correspondentie
met hem begon; wel is bekend dat Charles Wadsworth ED in 1860 bezocht.
Toch is er geen enkele aanwijzing dat ED hem met ‘Meester’ aansprak.
- Samuel Bowles, een vriend van haar broer en uitgever van de Springfield
Republican. Bowles was een goed journalist, maar hij had weinig gevoel
voor de ingetogen poëzie van ED. Desondanks zond zij hem in de
loop der jaren vijftig gedichten. Zes daarvan werden — weliswaar anoniem
— gepubliceerd in de Springfield Republican. Vijfendertig brieven van
Emily Dickinson aan Bowles zijn boven water gekomen. Het is zeker dat
zij lange tijd verliefd op hem is geweest.
Al met al wordt Samuel Bowles de meest waarschijnlijke kandidaat als
ontvanger van de ‘Meester’ brieven geacht; toch is ook hier geen enkel
concreet bewijs voor te vinden.
De identiteit van de ‘Meester’ is nog altijd een mysterie. De kans dat
dit ooit zal worden onthuld, is intussen uiterst klein geworden.
Het staat niet onomstotelijk vast dat de ‘Meester’ brieven werkelijk
verzonden zijn; het is echter zeer waarschijnlijk, daar — voor zover bekend
— Emily Dickinson nooit fictieve brieven schreef. Men neemt aan dat deze
brieven een onderdeel zijn van een langdurige schriftelijke relatie en
dat ze een deel vormen van een uitgebreide correspondentie die helaas
verloren is gegaan.
Na de dood van Emily Dickinson — op 15 mei 1886 — vond haar zuster Lavinia
in de bovenste lade van een ladenkast bijna tweeduizend gedichten en een
correspondentie die bestond uit duizenden brieven die ED had ontvangen
alsmede de vele ‘kladjes’ van brieven die zij had geschreven. Lavinia
besloot dat de gedichten van haar geliefde zuster bewaard moesten blijven,
maar dat de brieven en kladjes moesten worden vernietigd. Dat besluit
bracht zij onmiddellijk ten uitvoer: zij verbrandde alle brieven. Naar
alle waarschijnlijkheid zijn de drie ‘Meester’ brieven gespaard gebleven
doordat ze verdwaald waren tussen de gedichten.
De chronologische rangschikking van ED’s gedichten en brieven — die zelden
van een datum waren voorzien — werd na jarenlange intensieve studie van
haar handschrift vastgesteld.
Hoewel de stijl en het idioom vrijwel gelijk bleven gedurende de dertig
jaar dat zij schreef, heeft haar handschrift opmerkelijke veranderingen
ondergaan. Een van de meest in het oog springende veranderingen is het
al dan niet verbinden van de letters. Tot 1861 schreef ED de letter ‘t’
in het woord ‘the’ volkomen separaat. Daarna volgde een korte periode
waarin zij ‘the’ op verschillende manieren schreef — vaak in één
brief — en vanaf 1861 was er maar één schrijfwijze: verbonden.
Uit deze — en dergelijke — veranderingen in haar handschrift, en aan
de hand van de weinige gedateerde documenten plus de feitelijke gebeurtenissen
waarvan de data bekend waren, heeft men uiteindelijk een chronologische
orde gebracht in haar geschriften.
Een groot probleem bij het ordenen van ED’s nagelaten papieren was het
feit dat er bijna zestig (!) jaren waren verstreken voordat men aan een
werkelijk onderzoek kon beginnen. In de eerste jaren na haar dood werden
een paar honderd gedichten gepubliceerd, de rest van haar omvangrijke
oeuvre heeft meer dan een halve eeuw in de kast gelegen.
Lavinia had na de dood van haar zuster de hulp ingeroepen van de jonge,
begaafde dichteres/schilderes Mabel Todd (zij is zeventien jaar lang —
tot aan zijn dood — de minnares geweest van Austin Dickinson). Deze vrouw
verklaarde zich bereid de bijna onmogelijke en zeer tijdrovende taak op
zich te nemen van het kopiëren en ordenen.
Aanvankelijk schreef Mabel Todd regel voor regel, gedicht na gedicht
over met pen en inkt. Toen echter David Peck Todd, haar echtgenoot en
hoogleraar in de astronomie en navigatie aan Amherst College, de opdracht
kreeg een lange studiereis te maken, moest zij hem vergezellen. Noodgedwongen
staakte zij haar arbeid voor een tijd. Zij vond een jonge vrouw in Amherst,
Harriet Graves, die haar taak over wilde nemen. Vijf maanden lang werkte
Harriet Graves aan de gedichten; vijf maanden lang had Mabel Todd nodig
om het werk van miss Graves weer te corrigeren.
Nadat zij een paar honderd gedichten met de hand had overgeschreven,
schafte Mabel Todd zich — in 1888 — een schrijfmachine aan, een ‘Hammond’,
die wel beschikte over twee soorten lint (paars en zwart), maar geen komma,
puntkomma, dubbele punt of gedachtenstreepjes had.
Toen de Hammond onherstelbaar defect raakte, kocht Mabel een ‘World’:
de enige schrijfmachine die zij kon bemachtigen. Die was jammer genoeg
nog primitiever dan de Hammond en had alleen hoofdletters!
Ondanks Mabel Todd’s liefde en eerbied voor de teksten van Emily Dickinson
en ondanks haar ijver en nauwgezetheid kwamen de gekopieerde teksten toch
verminkt over. Juist het eigenzinnige gebruik van hoofdletters en het
eigen gebruik van interpunctie maken ED’s werk zo fascinerend.
Mabel Todd begon nu ook — op verzoek van Lavinia — brieven te kopiëren,
die intussen waren teruggehaald van de ontvangers die ze liefdevol hadden
bewaard. Dit alles nam vele jaren in beslag. Toen — in 1895 — Austin Dickinson
stierf, was slechts een klein gedeelte van ED’s werk gekopieerd.
Gedurende de zeventien jaren die hun verhouding duurde, had Austin vele
malen, mondeling zowel als schriftelijk, aan Mabel beloofd haar in zijn
testament op te nemen. Mabel zou van hem een stuk grond erven. Na Austins
dood bleek echter dat er niets contractueel was vastgelegd. De familie
betwistte Mabel de haar toebedachte erfenis. Zeer verbolgen over dit feit,
staakte Mabel het kopieerwerk en ze deponeerde de haar toevertrouwde manuscripten
in een doos. In deze doos bleven ze tot lang na haar dood in 1932 onaangeroerd
liggen!
Een deel van de manuscripten werd in 1950 verkocht aan Boston Harvard
University, het resterende deel werd in 1956 aan Amherst College geschonken.
Dit alles verklaart het feit dat pas meer dan vijftig jaar na haar dood
een aanvang kon worden gemaakt met het bestuderen van de geschriften van
Emily Dickinson. De eerste volledige collectie gedichten, samengesteld
door Thomas H. Johnsons, verscheen pas in 1955.
De drie teruggevonden brieven dateren uit 1858 en 1861. In de eerste
brief, van 1858, die zij schreef nadat zowel zijzelf als de ‘Meester’
ziek was geweest, reageert zij op zijn initiatief, na een lange periode
van zwijgen. De toon is een beetje afstandelijk, maar respectvol en hoffelijk.
De brief handelt voornamelijk over zijn gezondheid en haar bezorgdheid
daarover; zoals altijd was zij begaan met het welzijn van ieder van wie
zij hield.
De andere brieven — beide uit 1861 — vormen een contrast met de eerste.
Eén daarvan schrijft ED na een ‘openbaring’ of ‘intuïtie’
waaruit zij begrijpt dat hij beledigd is, of in ieder geval gegriefd.
De laatste brief is een antwoord op zijn ongeloof aangaande haar gevoelens.
In beide brieven verdedigt de schrijfster zich en geeft zij beschouwingen
over hun lange vriendschap. Ook verzekert zij de ‘Meester’ van haar trouwen
zij smeekt hem haar te ontmoeten.
Alle drie de brieven staan vol metaforen en hebben een voelbaar ritme;
ze lezen als poëzie. Het is duidelijk dat de brieven met een zelfde
intensiteit en poëtische noodzaak zijn geschreven als haar gedichten.
Tijdens mijn bezoeken aan Amherst en aan de bibliotheek in Boston, waar
de documenten van Emily Dickinson worden bewaard, heb ik een studie mogen
maken van haar manuscripten. Al deze geschriften hebben een indringende
kracht door het persoonlijke van haar handschrift.
Het voelen van het papier tussen je vingers en het kijken naar het handschrift
tijdens het lezen van de inhoud geven de impressie dat al deze documenten
persoonlijk tot jou zijn gericht.
Het is tegelijkertijd opwindend, levend en tijdloos. |